Macroscoop

 

De twee raampjes achter in de bus van de Dienst Justitiële Inrichtingen kijken op me neer als de ogen van een roofdier dat me ieder ogenblik kan verscheuren. De begeleidende politiewagen gilt zijn aanvalskreten. Silhouetten van bomen flitsen voorbij in het blauwe zwaailicht, in allerlei grillige vormen met poten die zich naar mij uitstrekken, de scherpe nagels van hun klauwen angstvallig gekromd.

Ik ben op weg naar het Pieter Baan Centrum. Ze beschouwen mij als een grote bedreiging voor de samenleving, de idioten. Mijn handen zijn geboeid. Wat een giller. Niet ík ben de dreiging, ze zijn zélf de dreiging. De rechter heeft bevolen om “de psychische gezondheid en daarmee de mate van toerekeningsvatbaarheid van de heer Berend Brand vast te stellen”. Zij vond het eerdere rapport niet overtuigend, had ze in een toelichting gezegd. Ik dacht dat rechters onafhankelijk waren? Ook al zo’n farce. Hoelang gaat dat door? Vast net zolang tot zij een of andere psychiater vindt die het antwoord geeft dat ze wil horen. Tja, zei mijn advocaat, daar moest ik het mee doen. Mijn advocaat, ha! Ook al zo’n halve zool. Hij wil het beste voor me, zegt-ie. Ja, ja, dat zal wel. In zijn blik las ik dat hij me niet gelooft. Hij vindt dat ik niet goed bij mijn hoofd ben. Verdomme, ik ben niet gek en ik ga niet ophouden. Althans, niet vrijwillig.

De gezette bewaker zit met zijn armen over elkaar tegenover me. Wel beeld maar geen geluid. Zijn ogen zijn levenloze, donkere cirkels. Ik heb met hem te doen. Er wordt in de bak gepraat over zijn dochtertje. Ze heeft iets met haar ogen. Wát precies, weet ik niet.

‘Hoe is het met je meideke, Santosh?’

Hij neemt me op van achter zijn dikke brillenglazen. Hij moet ze verdomme schoonmaken; ze zijn zo vettig dat ik vermoed dat hij zelfs mét bril weinig ziet. ‘Interesseert het je?’

‘Natuurlijk. Waarom zou ik het anders vragen?’

‘Ze ligt op de intensive care.’

‘Dat is een hele geruststelling. Betere zorg kun je niet wensen.’ Shit. Hij zou, met mijn verleden, toch niet denken dat ik dat sarcastisch bedoelde? Ik hou mijn adem in.

Hij staart een paar tellen naar zijn handen en draait de zegelring aan zijn pink heen en weer. Dan kijkt hij op. ‘Je bent een rare kwibus, Brand. Een lastig mens.’

Ik adem langzaam uit. ‘Vast wel.’ Lastig? Ha! dat zeggen ze allemaal. Is het raar dat ik zelf de controle wil hebben over mijn leven? Als dat betekent dat ik een lastpak ben, dan is dat maar zo. ‘Mijn vader hield me altijd voor dat mensen die wat te vertellen hebben per definitie lastig zijn.’

‘Is hij al lang dood?’

‘Wie zegt dat hij dood is?’

‘Je zei ‘hield’.’

Ik moet oppassen wat ik zeg. Santosh is wel een aardige vent, maar ook onderdeel van het systeem. ‘Acht jaar. Ik mis hem. Hij had een scherpe kijk op politieke zaken.’

‘Ik wed dat hij een hekel had aan de overheid.’

‘Hoezo?’ vraag ik. Ik lach, maar ben niet blij.

‘Volgens mij heb jij dat recalcitrante niet van een vreemde.’

Ik ben inderdaad niet bepaald dol op de staat. Wie is dat eigenlijk wel? ‘Ik heb geen hekel aan de overheid als zodanig.’

‘Jij bent anders, Brand. Anders dan al die anderen.’ Hij kijkt weer naar zijn handen. ‘Jij bent geen crimineel. Iedereen vraagt zich af waarom je het hebt gedaan.’

Ik kijk hem vorsend aan. ‘Denk je nooit na over de toekomst, Santosh?’

‘Natuurlijk wel. Hoe zou ik niet aan de toekomst kunnen denken? Ik bedoel, met Sharita die aan al die apparaten ligt. Al die slangen …’ Hij slaakt een diepe zucht. ‘Die wurgende onzekerheid … We kunnen alleen maar hopen dat haar gezichtsvermogen volledig terugkomt.’

‘Ze zijn vandaag de dag razend knap. Microchirurgie is vergevorderd. De geavanceerde optische systemen maken dat mogelijk.’

‘Weet je wat het ergste is?’

Natuurlijk weet ik dat wel, maar ik heb liever dat hij het zelf zegt. ‘Nou?’

‘De machteloosheid. Je ziet je kleine meid daar liggen en je kunt niks doen.’

‘Ze wordt toch voortdurend gemonitord?’

‘Ja, dat wel. Maar je bent afhankelijk van artsen, van verpleegkundigen. En stel dat zo’n bewakingsapparaat faalt? Ik vind dat maar niks.’

‘Waarom niet? Omdat je zelf in control wil zijn? Zelf wil beslissen over je eigen leven?’

Hij friemelt weer aan zijn ring. Flitsen blauw licht geven zijn gezicht een vreemde glans. Hij kijkt op. ‘Ja. Daar komt het in de kern wel op neer.’

Ik kies mijn woorden zorgvuldig. ‘Stel. Stel dat ik heb gedaan waarvan ik word beschuldigd. Stél. Dan zou je nu moeten begrijpen waarom.’

Hij pakt zijn bril van zijn neus, asemt tegen de glazen en begint ze schoon te wrijven. Met zijn stropdas, nota bene. Zijn zwarte kraalogen staren in het niets. Zelfs als de wereld om hem heen ineen zou storten, zou hij nog niets zien. Dan houdt hij plots stil en schudt zijn hoofd, bedachtzaam. ‘Nee, ik kan niet begrijpen dat iemand overheidseigendommen moedwillig vernietigt. Hoeveel heb je er kapot gemaakt? Een van mijn collega’s zei dat het er wel tweeduizend zijn.’

Kan wat ik zeg tegen me worden gebruikt? Er zijn geen camera’s of microfoons in de cabine. Of zouden ze verder geminiaturiseerd zijn? De technologie van 2035 is tenslotte al beschikbaar, al vertellen ze je dat niet. En Santosh? Zou hij tegen me getuigen? Onwillekeurig haal ik mijn schouders op. Mijn lot interesseert me eigenlijk geen fluit. Mijn leven is toch niks zo. ‘Vijfentwintighonderdvierentachtig.’

‘Tjongejonge. Zo veel? Helemaal in je eentje?’

Is hij me aan het uithoren? Is hij echt zo naïef te denken dat ik mijn maten zou verraden, als ik hulp zou hebben gehad? ‘Natuurlijk.’

Hij zet zijn bril weer op. ‘En wat heb je bereikt? Nou?’ Voordat ik antwoord kan geven, zegt hij: ‘Juist, geen moer.’

‘Als niemand wat doet, verandert er zeker niks.’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Ach, je bent —’

‘Stoppen, hoor je? Hét – móét – stóp – pen! De mensen moeten beseffen dat ze de controle over hun leven aan de staat overdragen als ze het allemaal maar accepteren.’

‘Je overdrijft, Brand. Luister, de meeste mensen hebben niks te verbergen, dus wat maakte het dan uit?’

Een warme gloed stijgt vanuit mijn middenrif omhoog. ‘Verdomme, Santosh! Verdomme! Denk nou eens na. Denk nou voor één keertje eens na, verdomme! Ze staan overal, die kutdingen! Sterker nog, ze kunnen nu al vliegen ook. En door muren kijken. Ja, echt! Ze registreren alles wat je doet.’ Ik adem een paar keer diep in en uit en vouw dan mijn handen samen als in gebed. ‘Moge de individuele vrijheid rusten in vrede.’

Hij trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Je bent een fantast, Brand. Jij vindt dat dat allemaal voor rekening komt van de overheid …’ Zijn intonatie houdt het midden tussen een vraag en een vaststelling.

Ik knik als een bezetene. ‘Ja. Maar het is geen kwestie van ‘vinden’. Het is geen mening, maar een feit. Zie je dat niet?’

Santosh kijkt me zwijgend aan. Zijn ogen geven het antwoord, maar ik wil dat hij het uitspreekt.

‘Nou? Begrijp je dat niet?’

‘Nee. Ik niet.’ Hij krabt zijn kin en grimast. ‘Jouw arrestatie heeft een hoop onrust veroorzaakt. De kranten staan er nog steeds vol van.’

‘Geen idee. Ik lees geen kranten.’ Ik kijk hem strak aan. ‘Die zijn spreekbuis van de overheid.’

‘Dat is voer voor de psychiaters.’

‘Wat?’

‘Of jij … Of jij een realistisch beeld van de wereld hebt.’

O, mijn god. Hij denkt dat ik mesjogge ben. ‘Vast.’

Zijn zwarte cirkels lijken punten te zijn geworden. Zou hij het nu zien? ‘Geloof het, of niet, maar ergens mag ik je wel. Je bent zo’n wereldverbeteraarstype.’

Ik glimlach zonder vreugde.

‘Volledig van het padje, helaas. Daarvoor hoef ik geen psycho-analist te zijn.’

‘Wat staat me te wachten?’

‘Niets bijzonders. Het is routine voor die gasten. Of denk je dat je bijzonder bent? Dat je verschil maakt?’ Hij stoot een lach uit. ‘Maak je geen illusies.’ Hij wijst naar buiten. ‘Kijk, we zijn er bijna.’

De loerende camera’s staan op hoge poten, als schaamteloze wachters. Het verbaast me niet dat ze naar binnen toe gericht zijn. Niks, bedreigingen van buiten. De mensen moeten in de gaten worden gehouden, voordat ze gekke dingen gaan doen.

Ik kijk Santosh aan. ‘Zijn ze voor de vrijheid of tegen de vrijheid?’

‘Hoe moet ik dat weten, Brand? Als dat psycho-geouwehoer achter de rug is, schrijven ze een dik rapport en brengen hun uren in rekening. Vervolgens gaat iedereen weer over tot de orde van de dag. Zo werkt het systeem en zo zal het altijd blijven.’

Santosh’ reactie bewijst dat mijn missie nog lang niet is volbracht. Nog lang niet. Nog láng niet. Ik kijk het roofdier strak in zijn bedrieglijke ogen. Jij krijgt me niet. Nooit, hoor je! Nóóit.

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial