De drie aapjes

12 Reacties

De slang kruipt wurgend voorbij. Alle driehonderdzevenenzeventig genodigden willen een praatje maken, lijkt het wel. Zo te zien menen ze dat ze de koffie en de ruim belegde broodjes met ham, worst en kaas voorlopig maar moeten laten voor wat ze zijn. Dat bevreemdt me, want gewoonlijk zijn die condoleancesessies in ons dorp populair en kunnen de gasten niet wachten tot ze kunnen aanvallen. Tot uit de wijde omtrek komen de mensen naar de crematies alsof het uitjes zijn, alsof de dood de basis vormt voor de toekomst. Maar goed, in het geval van pap zijn er blijkbaar andere krachten in het spel. Dus schud ik handen omdat het zo hoort. Ik keer mijn wang naar de lippen die troost proberen te bieden, omdat het van me wordt verwacht. Ik trotseer kriebelende snorren, naar sigarettenrook stinkende haren en zweetgeuren, al dan niet gemaskeerd door kunstmatige luchtjes. Ik doe net of dat alles me niet deert.

Dat ik nu net ook zo’n buikpijn heb! Op zichzelf niet vreemd – ik heb er vaker wel dan niet last van, maar gisteren was hij sluipend en veel heviger opgekomen dan normaal het geval was. De huisarts dacht aanvankelijk dat het mijn blindedarm was. Dat kan niet, want die is eruit. Eruitgesneden toen ik een jaar of acht was. Pap reed midden in de nacht naar het ziekenhuis in de stad. Gossiemikkie, wat keek hij toen benauwd. In afwachting van de dokter ijsbeerde hij als een aap met vlooien op de gang van de polikliniek. Pas toen de arts zei dat het een blindedarmontsteking was, had hij een diepe zucht geslaakt en had hij zich laten ontvallen: ‘Als die blindedarm knapt, is de ellende niet te overzien.’ Pas jaren later begreep ik hoe gevaarlijk een ontstoken blindedarm kan zijn.

Hoe dan ook, ik ben blij dat het kenmerkende litteken aantoont dat ik de waarheid spreek. Ik heb vaak genoeg meegemaakt dat ze mijn klachten niet serieus nemen. Ik moet me niet zo aanstellen, is de mantra die ik keer op keer hoor. De mentrix van de brugklas heeft zelfs op de ouderavond pap en mam aangeraden hulp te zoeken bij een psycholoog omdat ik ‘een ongebreidelde fantasie had die ver uitsteeg boven die van mijn leeftijdgenoten en obsessieve trekjes had’. Of zoiets. Pap en mam geloofden niet dat dat nodig was.

De huisarts gelóófde me dus wel, maar daarmee was mijn buikpijn nog niet weg. ‘Het zit tussen de oren,’ zei hij. ‘Je houdt onbewust je ontlasting vast.’ Daarmee moet ik het doen. Hij heeft me een recept gegeven voor een kalmerend middel, maar de buikpijn blijft zeuren.

Ik sta met mijn man Bert aan de ene kant van mam, en Jantine, mijn zus, met haar vriendin Helma aan de andere kant. Mijn lenzen jeukten vanmorgen als een gek en ik kan ze niet in hebben. Door die medicijnen, natuurlijk. Althans, ik heb er geen andere verklaring voor. Gelukkig vindt Bert me er wel lieftallig uitzien, ongeacht die lelijke bril. Ik zou niet weten wat ik zonder hem moet beginnen.

Mam houdt zich kranig, dat moet gezegd. Het is niet niks je echtgenoot te verliezen zonder énige waarschuwing. Vijfenvijftig is hij slechts geworden. Acute hartstilstand. Daarbij komt nog dat mijn broer Jochem een briefje heeft gestuurd, waarin hij onomwonden heeft laten weten niet naar de crematieplechtigheid te komen. Daar zijn Jantine en ik behoorlijk pissig over. Verdorie, je kunt dan wel een slechte relatie met je vader hebben gehad, maar dat is toch geen reden om op zijn crematie weg te blijven? Maar mam haalde haar schouders op en zei dat Jochem dat zelf moet weten. ‘Hij is oud en wijs genoeg om te weten wat hij moet doen of laten,’ zei ze. ‘Het is jammer, maar het zij zo.’ Ik sputterde nog tegen, want Jochem zegt sowieso haast nooit wat, ook niet tegen Jantine en mij. Zoals gewoonlijk wil mam er verder niet over praten.

Jantine verzekerde me ook dat het Jochems eigen beslissing is. Ze draaide er eerst omheen, maar ik ken haar en ik weet dat haar gehoor ermee te maken heeft. Ze luisterde vroeger nooit, en het duurde pas tot haar pubertijd tot haar gehoorafwijking werd vastgesteld. Helma is het met haar eens. Ergens hebben ze wel een punt, maar prettig voel ik me er niet bij. Stel dat hij later spijt krijgt? Je kan de crematie per slot van rekening niet overdoen.

“Ik ben jaren wedstrijdsecretaris geweest,” zegt een broodmagere man met waterige ogen, “en heb intensief met je vader samengewerkt.” Hij drukt een kleffe zoen op mijn wang. Zijn baardstoppels schuren. Ik slik en negeer de steek in mijn onderbuik. Ik heb ook altijd een hekel aan paps stoppels gehad. “Wat verschrikkelijk dat hij er niet meer is. Sterkte met dit verlies.” Gelukkig loopt hij zonder te blijven plakken door naar een van de tafels.

Pap is bekend in het dorp. Logisch, als voorzitter van de voetbalvereniging Altijd Samen Sterk, waar iedere mannelijke inwoner van ons dorp die kan lopen lid van is. Iedere zondag weer was hij de innemende gastheer. Hij zorgde ervoor dat scheidsrechters zich welkom voelden. Hij ving ze op, regelde koffie of thee en bracht ze naar de trein als dat nodig was. Het is belangrijk dat ze in ieder geval niet tégen ons fluiten. Tenminste, dat zei hij altijd. Twee weken geleden nog werd een vent van het derde elftal uit het veld gestuurd. Pap was er snel bij en wist te regelen dat het rapport van de scheids de gebeurtenis in zachte termen beschreef. ‘Niemand hoeft toch te weten hoe grof de overtreding was?’ zei hij tegen de scheids. ‘Wie wordt daar beter van? De club zal zorgen dat hij passend wordt gestraft.’ De beste man ging akkoord en zo smoorde pap weer een potentieel probleem in de kiem. Daar was hij goed in. Altijd Samen Sterk zal hem missen.

“Nee, Helma is mijn vriendin, niet een vriendin,” zegt Jantine niet bepaald zachtjes. Ik ben jaloers op mijn zusje. Kon ik maar zo stoer voor mezelf opkomen.

Tante Alice, de oudste zus van mijn vader, houdt haar handtas voor haar buik en zegt: “O, op die fiets. Tegenwoordig doen ze maar raak. Toen ik jong was—”

“Kom, Alice. We moeten verder.” Oom Bobs basstem zou ik uit duizenden herkennen. Hij is sergeant in het leger. Zelfs als hij gewoon spreekt, rinkelen de glazen in de servieskast. Hij pakt zijn vrouw bij haar elleboog en trekt haar richting mam.

“Oh, Christine, ik vind het zó vreselijk!” Ik neem mam tersluiks op. Haar gelaat is een masker, maar dat ben ik van haar gewend dus ik maak me geen zorgen dat ze dit afscheid misschien niet aankan. Nee, je kunt aan mam nauwelijks merken dat pap zo plotsklaps uit het leven is weggerukt.

“Dank je, Alice.”

“Waar is Jochem?” vraagt Alice met gedempte stem. “Is hij nog steeds …”

“Jochem ligt in het ziekenhuis,” zegt mam snel. “Hij heeft nog geprobeerd te komen, maar hij is helaas te ziek.”

Oom Bob geleidt tante Alice met zachte hand naar mij. Ik doe onwillekeurig een stapje naar achteren. Oom Bob gebruikte vroeger altijd die walgelijke, misselijkmakende Old Spice aftershave. Op een bepaald moment – ik herinner het me niet precies, maar minstens tien jaar geleden – veranderde hij abrupt van merk. Ik ben er nog steeds niet aan gewend. Geur is een sterke trigger voor herinneringen.

Tante Alice pakt mijn handen. “Gecondoleerd, liefje. Jij bent in ieder geval fatsoenlijk getrouwd.” Ze knijpt eventjes in mijn hand en glimlacht fijntjes. “En? Is er al gezinsuitbreiding op komst?”

Ik bloos. “We hebben dat uitgesteld.” Ik lieg niet vaak, maar ik heb geen zin om erover te praten. Zeker niet op dit moment. “Ik ben nog te druk met mijn werk.”

“Getrouwde vrouwen horen ook thuis te blijven.”

“Liefje, de tijden zijn veranderd,” zegt oom Bob. Hij condoleert me en spitst even zijn lippen, terwijl hij zijn ogen een tel dichtknijpt.

“Kom, Alice, we houden de hele rij op. Laten we daar bij het raam gaan zitten en een broodje nemen. We hebben sinds vanmorgen vroeg niet meer gegeten.”

“Ik zei nog, dat …” De rest hoor ik niet meer.

Een corpulente vrouw staat met een jongen van een jaar of twaalf voor me. “Ik denk dat je me niet kent,” zegt ze. Haar stem klinkt hees en het lijkt alsof ze zojuist hardgelopen heeft. “Ik ben de moeder van Henri. Hij zat in Pupillen A1 toen je vader daarvan coach was.” Ze knijpt mijn hand zowat fijn. “Gecondoleerd met jullie verlies.”

Ze duwt de jongen naar voren. Hij heeft kort geknipt haar en draagt een jasje, en een wit overhemd met een vlinderstrikje aan zo’n elastiekje. De jongen steekt zijn hand uit. Hij ontwijkt mijn blik. “Gefeliciteerd met het verlies van uw vader.”

“Henri! Gecondoleerd heet dat, niet gefeliciteerd! Je kan ook niks, kleine aap!” Zijn moeder trekt hem gauw mee naar een tafel achter in de hoek.

Mijn hart slaat een slag over en een hete gloed verspreidt zich vanuit mijn middenrif naar boven. Noemde ze haar zoontje nou net ‘kleine aap’?

De volgende in de rij neemt mijn hand tussen zijn handen. “Sterkte de komende dagen, Jorieke. Bel me gerust als je ergens mee zit.”

De man is eigenlijk wel aardig, ondanks zijn zalvende stem. “Lief van u, meneer Zwetsloot. Mam vindt dat u mooi heeft gesproken. Ze kreeg er tranen van in haar ogen. U heeft pap zó treffend neer weten te zetten. Knap ook, hoe u met de letters van de vereniging heeft gespeeld. Aanwezige Steunpilaar en Samenvoeger. Prachtig! Van harte bedankt! Echt, heel mooi.”

Hij kijkt me glimlachend aan en loopt dan door zonder verder iets te zeggen.

Sinds Jochem acht jaar geleden uit huis is gegaan, heeft hij alle contact met mam en pap verbroken. Als ik hem vraag waarom hij nooit meer thuiskomt, zegt hij altijd dat ik het aan pap moet vragen. Jantine zegt dat Jochem het studentenleven veel te leuk vindt. Helma vertelde dat hij stript op studentenfeesten. Ik geloof er geen biet van. Wat weten Jantine en Helma daar nou van? Bert zegt ook dat zulke dingen gebeuren, maar als het al zo is, vindt hij ook dat Jochem verantwoordelijk is voor zijn eigen keuzes. Dat zal best zo zijn, maar ik heb daar geen goed gevoel over.

Aan de slang lijkt geen einde te komen. Ik wip op de ballen van mijn voeten in een poging de lichte tinteling in mijn benen te verdrijven.

Jantine heeft nooit naar jongens getaald. Pap had het er moeilijk mee. ‘Een vrouw hoort bij een man,’ zei hij altijd. ‘Dat is in de natuur der dingen.’ Jantine had zich daar niks van aangetrokken.Ze is twee jaar jonger dan ik en altijd veel opstandiger geweest. Mondiger ook. ‘Nee, wat jij doet …,’ zei ze een keer tegen pap. ‘Dát is lekker.’ Pap smeet zijn bord met eten tegen de grond. De rotzooi zat overal: op onze kleren en zelfs in onze haren. Terwijl mam zwijgend de troep opruimde, dreigde pap Jantine te onterven. Jantine hoonde dat weg. ‘Je kunt je kinderen helemaal niet onterven in Nederland,’ zei ze. Ik weet dat aan de pubertijd, maar dat pap ons niet kán onterven, staat sindsdien in mijn geheugen gebeiteld.

Een kind van een jaar of drie huppelt rond onder het slaken van hotsik-geluiden. Hij heeft bretels aan, van die stoere. Er zitten vlekken op, alsof het kind er vaak op sabbelt. Ik houd mijn adem in en tracht met alle macht de pijnsteken in mijn buik te onderdrukken, maar ik slaag daar niet in. Voor een paar tellen wordt het zwart voor mijn ogen en wankelend zoek ik steun. Gelukkig staat Bert naast me en voorkomt dat ik val.

“Gaat het, schat?”

“Het is niets. De drukte …” Ik dwing mezelf langzaam te ademen, zoals ik op therapie heb geleerd. In … en uit. In … uit. “De drukte werd me even te veel. Het gaat wel weer.”

“Je ziet zo bleek. Anders ga je toch even zitten?”

“Nee, joh, ben je mal!”

“Ik haal wel even een glaasje water voor je.”

Voordat ik kan zeggen dat ik niks kan hebben met mijn buikpijn, is hij weg.

 

Aan alles komt een eind, zeggen ze, maar ik ben daar nooit zo van overtuigd geweest. De slang is uiteindelijk weggewerkt. Opgelost alsof hij er nooit is geweest. De laatste in de rij leek een zwaai van zijn staart, een laatste stuiptrekking voor hij de geest gaf. Ik zit met Bert, mam, en Jantine en Helma aan de voor de naaste familie gereserveerde tafel. Het geroezemoes kan net zo goed van een nieuwjaarsreceptie zijn. Nog even en deze vertoning is achter de rug. Ondanks dat ik instappers heb aangetrokken – Bert vindt dat niet kunnen op een crematie, maar schikte zich uiteindelijk in mijn keuze – doen mijn voeten zeer. Ik heb zin om mijn ogen dicht te doen, maar ik moet het nog even volhouden. Gelukkig hebben we het ergste gehad.

De deur zwaait bruusk open. Er komen drie mannen binnen die ik niet ken. Twee hebben een honkbalknuppel in de hand en die stellen zich op aan weerszijden van de man met een megafoon … O, mijn God. Ik ken hem wel! Dat kan toch niet? Het is Jochem, gekleed in een vale spijkerbroek en sweater! Die gast met de megafoon is Jochem! Onze stille Jochem zal toch niet …? De pijn in mijn buik vlamt in alle hevigheid op en balt zich samen rond mijn navel. Mijn handen zijn klam. Ik dwing mezelf mij te concentreren op mijn ademhaling. In … Uit. In … Uit.

Het geroezemoes verstomt. Sommige mensen werpen elkaar verstolen blikken toe. Enkelen buigen zich naar elkaar toe en fluisteren. Anderen turen in hun koffie als wetenschappers die een interessant verschijnsel waarnemen.

Jochem zingt, of beter gezegd: brult door de megafoon, begeleid door een ritmisch gestamp van de honkbalknuppels op de parketvloer: “Lang zal hij leven, lang zal hij leven, lang zal hij leven in de gloria! In de glo-rie-ja, in de glo-rie-ja. Hieperdepiep! Hoera!”

Alle gezichten zijn op Jochem gericht. Op een bruiloftsfeest was het misschien wel grappig geweest, maar nu weet ik niet waar ik moet kijken. Mam zegt niets en toont haar ik-weet-van-niets-gezicht, perfect in de plooi door jarenlange oefening. Helma pakt Jantines hand vast.

“Dames en heren!” Door de megafoon klinkt zijn stem anders dan normaal. Vastberaden. Alsof hij na jarenlange gevangenschap eindelijk van zijn muilkorf is bevrijd. “Sommigen van u kijken bedrukt. Ik zie ook angst en misprijzen. Nergens voor nodig. Het is echt feest vandaag. Een grote smeerlap is van ons heengegaan.”

Jochem kijkt rond met opgeheven kin.

Bert beweegt zijn mond naar mijn oor. “Wat ís dit?”

Mijn hart bonkt in mijn ribbenkast. Ik schud licht mijn hoofd, maar ik stop daarmee want ik word er duizelig van.

“Geen idee.” Het is nu niet de tijd en plaats om Bert in te lichten.

Hij kijkt me taxerend aan. “Ik geloof er geen zak van.”

Hoewel hij fluistert, snijden zijn woorden door mijn ziel. Hoe zal hij reageren? Zal hij me het kwalijk nemen dat ik er nooit wat over heb gezegd? Ik wil hem niet kwijtraken.

“Niet nu, Bert. Alsjeblieft.”

De knuppels bonken op de grond in een gerepeteerde cadans, als paukenslagen, steeds verder toenemend in snelheid. Het staccato-geluid heeft een biologerend effect op het gezelschap.

Jantine drukt de muizen van haar handen stevig op haar oren. Ze is nu niet meer stoer. Helma pakt haar handen en trekt ze van haar oren weg, rustig maar resoluut. “Het is nu tijd om te luisteren, Tien. Je kunt het.” Ze kust haar teder. “Ik ben bij je. Ik blijf bij je.” De tranen lopen over Jantines wangen. Ik slik de brok in mijn keel weg.

De knuppelaars kijken elkaar aan en met een laatste klap stopt het gebonk.

Stilte. Doodse stilte.

“Stelt u zich eens de volgende scène voor. Een vader die paardje speelt met zijn kind. Snoezig, nietwaar? ‘Altijd Stoer en Stijf,’ noemde hij dat spelletje. De klootzak.”

De mensen in de zaal zitten als verdoofd. De knuppels beginnen losjes te tokken als een rustig galopperend paard. Tokke-te-tok, tokke-te-tok. Een projectie van dia’s flitst voorbij, aangevuld met, nee, verméngd met geuren, kleuren en geluiden. En pijn. Stekende pijn. Pap die zijn broekriem afdoet. Een brede, leren riem. Een wrede, zere priem. Tokke-te-tok, tokke-te-tok. De glanzende slangenkop, de gesp. De geur van Old Spice, die misselijkmakende, vervloekte geur van zijn aftershave. Ik onderdruk de aandrang mijn ogen te sluiten. Ik moet ook stoer zijn, net als Jochem die nu ten overstaan van iedereen alles eruit durft te gooien.

“De drie aapjes noemde hij ons,” zegt Jochem. Tokke-te-tokke-te-tokke-te-tok. “Nou, als we dan toch bezig zijn mensen met dieren te vergelijken, dan is mam een struisvogel.”

Iedereen kijkt naar mam. Ze staart voor zich uit als een robot, de rug recht, ritmisch roerend in haar koffie. Tokke-te-tok, tokke-te-tok. Heeft ze wel door wat er om haar heen gebeurt?

“Bij mij was het paardjerijden net echt,” zegt Jochem. “Hij deed zijn riem in mijn mond. Zijn leidsel. Altijd Stil en Stiekem, noemde ik het.”

Ik proef de smaak van het leer als de dag van gisteren. Ik moet naar de wc. Ik wil niet naar de wc. Ik knijp mijn billen uit alle macht samen, maar de ballon in mijn darmen wordt steeds verder opgepompt. De pijn beneemt me de adem. In-uit, in-uit. Tokke-te-tok, tokke-te-tok, tokke-te-tok, tokke-te-tok.. Pffff. In-uit, in-uit, in-uit.

“De teugel, waarop ik moest bijten. ‘Anders zou ik de rest wakker maken,’ zei de hufter. Echt, dat zei hij altijd.”

De zaal begint te roezemoezen. Oom Bob staat op. Jochem maakt een handgebaar en de knuppelaars houden op.

“Laat het gaan, Jochem.” Oom Bob heeft geen megafoon nodig. “Het is voorbij. Focus op de toekomst.”

Iedereen begint door elkaar te praten. Een kakofonie van geluiden. Mensen staan op, anderen blijven zitten. Koffiekopjes vallen om, hun zwarte inhoud uitvloeiend als een olievlek over de tafel.

Ik moet weg hier. Naar de wc. Het kan me niet meer schelen wat de mensen van mij vinden. Het interesseert me geen reet meer of ze menen dat ik mijn ouders niet respectvol heb behandeld. Het laat me onverschillig of ze geloven dat ik geen goede dochter ben, zoals mijn moeder me steeds heeft voorgehouden. Ik ben niet langer bang of Bert mij verlaat. Ik sluit mijn ogen niet meer voor wat er is gebeurd. De stront moet eruit! Ik ren naar de toiletten. Ik, het oudste aapje, ren de schaamte voorbij.

 

12 gedachten over “De drie aapjes”

Een reactie plaatsen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Social media & sharing icons powered by UltimatelySocial